Ik móet slapen… – en precies daarom lukt het niet
Je ligt in bed. Je hebt het netjes gedaan vanavond: geen schermen, een kopje kamillethee, misschien zelfs een paar ademhalingsoefeningen. Alles volgens het boekje. En toch… daar ligt het weer. Dat gevoel. Die gedachte.
“Ik móet slapen.”
En hoe harder je die gedachte denkt, hoe wakkerder je wordt.
Misschien herken je dit. De spanning loopt op terwijl je nog niets eens weet of het een slechte nacht wordt. Je voelt het in je lijf: een lichte onrust, een alertheid. Want wat als het weer gebeurt? Wat als je opnieuw wakker ligt, zoals die vorige keer? Wat als je morgen niet functioneert?
En dan wordt het erger. Je denkt niet alleen: “Ik kan niet slapen,” maar je begint te geloven: “Ik bén een slechte slaper.”
Je leest blogs, luistert podcasts, past alle tips toe die je tegenkomt. Je sport, eet gezond, drinkt geen koffie meer na twee uur ‘s middags. Maar ondanks al je inzet… val je alsnog niet in slaap.
Ondertussen hoor je verhalen van mensen die met gemak drie koppen koffie drinken voor het slapengaan, nog even op hun telefoon scrollen of een serie kijken in bed – en tóch slapen als een blok. Ze hebben stress, kinderen, nachtelijke planningen… en tóch slapen ze.
Waarom lukt het hen wel? En jou niet?
De druk die je jezelf oplegt
Het verschil zit ‘m vaak in de lading. Zij moeten niet slapen. Ze zijn geen slechte slapers. Ze liggen gewoon in bed, moe of niet, en laten de dag los.
Maar jij… jij doet zó je best. En dat is precies het punt. Je wil het goed doen. Je wil slapen. En juist die druk zet je systeem op scherp. Je maakt van slapen een opdracht. Een prestatie. En je lichaam, dat op spanning staat, denkt:
“We zijn alert, er is iets aan de hand.”
Je stresshormonen stijgen, je hartslag blijft net iets te hoog, je gedachten blijven net iets te actief. En de slaap? Die voelt zich niet welkom.
Van angst naar ontspanning
Stel je voor: je hebt een slechte nacht gehad. Vier uur geslapen in acht uur liggen. Je staat moe op.
Scenario 1: Je baalt. Je snoozet. Je slaat je sport over. Je vertelt iedereen hoe slecht je geslapen hebt. Je brengt de hele dag in het teken van je slechte nacht. Je gaat vroeg naar bed, uit angst dat het weer gebeurt. Je denkt: “Als ik nu maar slaap…”
En wat gebeurt er? Juist – je ligt wakker. Omdat je met heel je lijf en hoofd hebt gezegd: slaap is spannend, slaap is belangrijk, slaap móet.
Scenario 2: Zelfde nacht. Vier uur slaap. Je staat op, gaat gewoon sporten. Je denkt: “Vandaag zie ik wel hoe het loopt.” Je praat niet de hele dag over je moeheid. Je houdt je gebruikelijke bedtijd aan. En als je ’s avonds je bed in kruipt, geef je jezelf over aan het moment. Stilte. Donker. Warmte. Je lijf zakt langzaam weg in de matras.
En wat gebeurt er? De slaap komt. Niet omdat je hem dwingt, maar omdat je hem uitnodigt. Omdat je loslaat.
Wie bén je eigenlijk?
Dan is er nog die gedachte die vaak voorbij komt: “Ik ben een slechte slaper.”
Sta eens stil bij wat je daarmee zegt. Je benoemt jezelf volledig tot je slaap. Alsof het je identiteit is geworden. De slechte slaper gaat sporten. De slechte slaper heeft een verjaardag. De slechte slaper praat met collega’s.
Maar jij bent niet je slaap. Jij bent een mens met een slaapuitdaging. En daar kun je aan werken.
Geef jezelf een andere naam.
Noem jezelf de goedlachse, de volhouder, de kookgek, de creatieveling, de zorgzame. Of gewoon: jezelf.
Hoe je jezelf ziet, bepaalt wat je van jezelf verwacht. En wie weet… als je jezelf losmaakt van de rol van ‘slechte slaper’, word je ook minder gespannen in bed. Wordt slapen weer iets dat mág, in plaats van iets dat móet.
Dus laat los. Geef de nacht wat ruimte. Geef jezelf wat ruimte.
Je hoeft het niet perfect te doen. Je hoeft alleen maar jezelf te zijn – ook in het donker.
En wie weet… juist dan komt de slaap zachtjes terug.
Niet omdat jij hem gevangen hebt, maar omdat je hem hebt laten landen.
Bron:
Slaapoefentherapie.nl